3. Financieel Kader

3.1 Uitgangspunten begroting / meerjarenraming versus kadernota

Terug naar navigatie - Tekstvak 1 Financieel kader

In november 2024 heeft de algemene vergadering de begroting 2025/Meerjarenraming 2026-2029 vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten, kostenstijgingen en de prognoses van de investeringsprojecten opgenomen voor het begrotingsjaar 2025 maar ook voor de jaren 2026-2029. Deze gegevens zijn in dit hoofdstuk geactualiseerd. 

Hieronder zijn de geactualiseerde uitgangspunten opgenomen:

  2025 2026 2027 2028 2029 2030

Inflatie (externe kosten):

  • begroting 2025 / mjr 2026-2029
  • Kadernota 2026

 

2,8%

 

2,4%
2,6%

 

2,3%
2,3%

 

2,3%
2,2%

 

2,3%
2,2%  

 

-
2,1%

Loonontwikkeling

  • begroting 2025 / mjr 2026-2029
  • Kadernota 2026

 

4,4%

 

4,1%
3,7%

 

3,8%
5,1%

 

3,8%
4,2%

 

3,8%
4,5%

 

-
4,5%

Rente nieuwe vaste geldleningen

  • begroting 2025 / mjr 2026-2029
  • Kadernota 2026

 

nvt

 

nvt 
nvt

 

4% 
3%

 

4% 
3%

 

4%
3% 

 

-
3% 

Rente Schatkistbankieren

  • begroting 2025 / mjr 2026-2029
  • Kadernota 2026

 

2,9%

 

2,9%
2,0%

 

2,9%
2,0%

 

nvt
nvt

 

nvt
nvt

 

nvt
nvt

 

Inflatie:
De indexcijfers die bij de begroting 2025/meerjarenraming 2026-2029 en deze kadernota 2026 zijn gehanteerd zijn gebaseerd op de voorspelling van het CPB in het Centraal Economisch Plan (CEP). Dit wordt jaarlijks in februari gepubliceerd. De inflatie is gebaseerd op de hierin opgenomen CPI-index.
De afwijkingen met begroting 2024/Meerjarenraming 2025-2027 zijn minimaal. 

Loonontwikkeling:
De CAO heeft een looptijd tot en met eind 2026. Per 1-1-2026 is afgesproken dat de salarissen stijgen met 1% en per 1-3-2026 met de CPI index van 2025. De CPI index voor 2025 is in het CEP ingeschat op 3,2% op jaarbasis, rekening houdend met de ingangsdatum van 1-3-2026 is dit 2,7% voor 2026. In totaal is in deze kadernota rekening gehouden met een stijging van 3,7% in 2026. Voor de jaren vanaf 2027 wordt gelijk aan de inflatie rekening gehouden met de voorspelling van het CPB in het Centraal Economisch Plan (CEP).  

Rente vaste geldleningen:
De lopende rentekosten worden berekend op basis van de geldleningenportefeuille. In december 2023 is er, gezien de gunstige rentestand, een geldlening afgesloten van € 165 miljoen. In de tweede helft van 2027 is het weer nodig een nieuwe geldlening af te sluiten. Tot die tijd worden de overtollige liquide middelen uitgezet bij het schatkistbankieren (zie renteopbrengst hieronder).
Het afsluiten van de geldlening eind december 2023 had een relatie naar de voorfinanciering van het HWBP project Hansweert. Tot en met 2024 is er nog geen sprake geweest van voorfinanciering. Dit komt omdat er naast de reguliere subsidievoorschotten ook aanvullende subsidievoorschotten op basis van de fysieke voortgang van het project zijn aangevraagd en deels ontvangen. Net als voorgaande jaren is er in 2025 op basis van de fysieke voortgang van het project opnieuw een aanvraag ingediend voor een aanvullend subsidievoorschot, hierdoor kan de voorfinanciering tot een minimum beperkt wordt. 

Rente (te ontvangen) schatkistbankieren:
Door de vaste geldlening die voor meerdere jaren is afgesloten is er een overschot aan liquide middelen. Het waterschap is verplicht dit onder te brengen bij het Rijk (schatkistbankieren). Bij de begroting 2025 / meerjarenraming 2026-2029 is rekening gehouden met een renteopbrengst van 2,9%, gelijk aan de rente van de afgesloten geldlening. Bij het opstellen van de begroting 2025 was de rente bij het schatkistbankieren fors hoger, inmiddels is dit gedaald naar 2,1%. In deze kadernota is gerekend met 2%. Bij de actualisatie van de netto kosten in het volgende hoofdstuk 3.2 is hiermee rekening gehouden.

3.2 Totale netto kostenstijging

Terug naar navigatie - Totale netto kostenstijging

Op basis van de ontwikkelingen in deze kadernota is de verwachte kostenstijging voor 2026 8,8%. De kostenstijging zal worden gedekt door de waterschapsbelastingen. De tariefstelling van de belastingen ingezetenen, gebouwd, ongebouwd, natuur en zuiveringsheffing zal afhankelijk zijn van het aantal inwoners, WOZ waarde, hectares en vervuilingseenheden. De uitkomsten van de jaarverslaggeving 2024, de hogere belastingopbrengsten veroorzaakt door onder andere een hogere WOZ waarde en vervuilingseenheden, zullen we meenemen bij de tariefstelling 2026.

In deze kadernota is rekening gehouden met de actualisatie van de huidige meerjarenraming en de ontwikkeling die zijn opgenomen in deze voorjaarnota, waarbij het uitgangspunt is dat incidentele kosten grotendeels gedekt worden uit de algemene reserves.
Bij het opstellen van de begroting 2026 zal de definitieve inzet van de algemene reserve worden bepaald, rekening houdend met het reservebeleid dat is opgenomen in de nota weerstandsvermogen, risicomanagement, reserves en voorzieningen. 

Hieronder is kort de opbouw van de kostenstijgingen weergegeven. Bij de begroting 2026 zal de verdeling plaatsvinden tussen watersysteembeheer en zuiveringsbeheer, dit op basis van het nieuwe belastingstelsel, en zal dit vertaald worden naar belastingtarieven per categorie. 

  1. In de huidige meerjarenbegroting 2026-2029 is rekening gehouden met een kostenstijging voor 2026 van 6,0% (2027 6%, 2028 en 2029 5,0%). Een stijging welke veroorzaakt wordt door inflatie, hogere personeelskosten (CAO) en een stijging van de afschrijvings- (en rentekosten) als gevolg van een hoger investeringsvolume.
  2. De actualisatie van de meerjarenraming leidt tot een daling van de kosten in 2026 met -0,5%. Hierin is rekening gehouden met de volgende ontwikkelingen:
    • een hogere stijging van de CPB index op de externe kosten (meerjarenraming 2,4% versus kadernota 2,6%);
    • een lagere stijging van de index op de personeelslasten (meerjarenraming 4,1% versus kadernota 3,7%);
    • de energiekosten sluiten aan bij de in de meerjarenraming opgenomen prognose;
    • daling van de kapitaallasten met - € 0,6 miljoen. Dit op opgebouwd uit afschrijvingen en rente. De afschrijvingen zijn door de lagere bestedingen in 2024 € 1,6 miljoen lager. De renteopbrengst valt € 0,9 miljoen lager uit door een daling van de rente bij het schatkistbankieren;
    • De verwachting is dat de voorfinanciering van de lopende HWBP projecten in 2026 € 0,43 miljoen bedraagt en de jaren daarna € 0,7 miljoen. In de vorige meerjarenraming was rekening gehouden met een voorfinanciering in 2026 van € 0,73 miljoen, 2027 € 0,24 miljoen en daarna € 0,18.  
  3. In de kadernota zijn de ontwikkelingen opgenomen (zie hoofdstuk 2), omgerekend betekent dit een kostenstijging van 5,6% in 2026.
  4. Bij het opstellen van de begroting 2026 en meerjarenraming 2027-2030 zal worden bezien in hoeverre de kosten gedekt kunnen worden uit de algemene reserves. Evenals bij de voorjaarsnota 2025 is het uitgangspunt hierbij dat dit gaat om incidentele kosten. Bij deze kadernota wordt er van uitgegaan dat de dekking uit de algemene reserve resulteert in een minimale kostenverlaging van 2,3% gezien de omvang van de incidentele kosten in 2026. Omdat de reserve wordt ingezet voor specifieke doeleinden zal deze inzet worden overgeheveld van de algemene reserve naar een bestemmingsreserve. De te vormen bestemmingsreserve ter dekking van de incidentele kosten bedraagt voor de periode 2026-2028 in totaal € 3,87 miljoen (Kadernota 2026).  
    In de berekening is ook rekening gehouden met de voorgenomen onttrekkingen van de algemene- en bestemmingsreserves uit de huidige meerjarenraming. Deze bedragen voor 2026 € 5,2 miljoen, 2027-2030 € 11,5 miljoen. In deze inzet is € 2,28 miljoen opgenomen voor incidentele uitgaven uit de voorjaarsnota 2024, deze zal gezien het specifieke doel eveneens in een bestemmingsreserve worden opgenomen. 
    Op basis van het nieuwe reservebeleid, opgenomen in de nota weerstandsvermogen, risicomanagement, reserves en voorzieningen, zal bij de begroting 2026 en meerjarenraming 2027-2030 de definitieve reserve inzet worden bepaald. Gesteld kan worden dat de huidige inzet van de reserve zoals opgenomen in de meerjarenraming en de dekking van de incidentele kosten uit de deze kadernota passen binnen het reservebeleid.

De opbouw van de kostenstijgingen zoals hiervoor vermeld is in onderstaande tabel weergegeven:

  2026 
1. huidige meerjarenraming 2026-2029 6,0%  
2. actualisatie meerjarenraming 2026-2029 -0,5%  
Geactualiseerde meerjarenraming   5,5%
3. ontwikkelingen kadernota 2026 5,6%  
4. dekking uit algemene reserves (eenmalige kosten) -2,3%  
Netto stijging ontwikkelingen Kadernota 2026   3,3%
Totaal indicatie kostenstijging   8,8%

In bovenstaande tabel is nog geen rekening gehouden met de reserve inzet van € 3,1 miljoen (-2,2% effect op de kostenstijging) zoals opgenomen in het voorstel "kostentoedeling 2026". Deze inzet is bedoeld om de tariefstelling van het tarief ongebouwd en natuur te mitigeren. Hieronder is onder "inzet reserves" een uitgebreidere toelichting opgenomen.

Indicatie kostenstijging 2027 -2030: 
Een doorrekening laat voor 2027 een kostenstijging van rond de 7% zien. Naast de gehanteerde CPB indexcijfers voor externe kosten en loonstijging heeft de stijging te maken met hogere rentelasten door het hogere investeringsniveau en herfinanciering tegen een hogere rente.
Voor de jaren vanaf 2028 is een stijging berekend van ca. 6%. In 2030 kan dit hoger uitvallen door een hogere bijdrage aan het deltafonds HWBP (vanaf 2030 tot 2036) in verband met de programmering van projecten op middellange termijn. Onze bijdrage zal vanaf 2030 stijgen naar € 8,3 miljoen wat oploopt naar € 10,4 miljoen in 2036.

Inzet reserves:
In de vastgestelde nota weerstandsvermogen, risicomanagement en reserves en voorzieningen is het reservebeleid opgenomen. Hierin is afgesproken is dat het surplus van de beschikbare algemene- en egalisatiereserves wordt ingezet in de periode van de begroting / meerjarenraming. In de door uw algemene vergadering vastgestelde begroting 2025 / meerjarenraming 2026-2030 is hiermee rekening gehouden (voor een inzet van in totaal € 16,7 miljoen).

Door het positieve rekeningresultaat 2024 en begrotingswijzigingen 2025 is het saldo eind 2029 € 22,9 miljoen. Hierdoor is er na deze actualisatie een surplus aanwezig van ca € 10 miljoen. Het surplus bedraagt de waarde boven de weerstandsratio 2, wat inhoudt dat de omvang van de reserve minimaal 2x de risico-omvang moet zijn. Uitgaande van de risico-omvang uit de begroting 2025 van 6,3 miljoen is er sprake van een surplus van ruim € 10 miljoen.  

Het surplus van € 10 miljoen kan extra worden ingezet bij het opstellen van de begroting 2026 en meerjarenraming 2027-2030. Een deel daarvan wordt ingezet om een bestemmingsreserve te vormen voor de eenmalige kosten uit deze kadernota (€ 3,9 miljoen). Het overige zal bezien worden bij het opstellen van de begroting 2026 en meerjarenraming. 

Saldo beschikbare algemene reserves en egalisatiereserves  x € 1 miljoen
saldo reserves eind 2024 (inclusief rekeningresultaat 2024) +37,1
toevoeging 1-3e begrotingswijziging 2025  +2,5
inzet begroting 2025 (€ -5,2 miljoen) MJR 2026-2029 (€ -11,5 miljoen) -16,7
Subtotaal eind 2029 (op basis AV besluiten) 22,9
   
inzet inzet vanuit kadernota 2026 (eenmalige kosten) -3,9
Saldo eind 2029/2030  19,0

In bovenstaande tabel is nog geen rekening gehouden met de reserve inzet van € 3,1 miljoen voor de tariefstelling bij het nieuw belastingstelsel in 2026.